Judges 18

Inleiding

Wat in het vorige hoofdstuk bij de Leviet wordt gevonden, zullen we in dit hoofdstuk bij een hele stam waarnemen. De Leviet is op goed geluk op zoek gegaan naar een plek waar hij terecht kan, zonder zich af te vragen wat de HEERE wil. Evenals de andere stammen heeft de stam Dan een erfdeel toegewezen gekregen, maar dit door ontrouw niet in bezit genomen. Nu zijn ook zij op goed geluk op zoek naar een plek waar ze zich kunnen vestigen. In dit hoofdstuk treffen ze elkaar. De zonde van de enkeling wordt de zonde van een hele stam.

Op zoek naar een erfdeel

De stam Dan heeft bij het veroveren van het land bewezen de zwakste stam te zijn. We hebben dit gezien in Richteren 1 (Ri 1:34). Het heeft hun aan kracht ontbroken om het hun toegewezen erfdeel in bezit te nemen. In de dagen dat er geen koning in Israël is, dolen ze rond op zoek naar een erfdeel. Als er geen opzien is naar God en geen opmerkzaam oor voor Zijn aanwijzingen, is het gevolg ongehoorzaamheid en het doen van de eigen wil. Dit is tekenend voor het ontbreken van kracht.

God heeft in Jozua 19 een duidelijke beschrijving gegeven van het gebied dat Hij voor de Danieten heeft gereserveerd (Jz 19:40-46). Ze ontlopen echter de vijand, die ze op het hun toegewezen erfdeel laten wonen en gaan nu op zoek naar een gemakkelijker prooi. De verkenners die worden uitgezonden komen uit hetzelfde gebied als waar Simson is opgegroeid (Ri 13:25).

Het uitzenden van verkenners doet denken aan wat Mozes heeft gedaan (Nm 13:2). Dat is gebeurd op verzoek van het volk (Dt 1:22). Het is geen bewijs van eenvoudig vertrouwen op wat de HEERE heeft gezegd. Waarom moeten er verkenners worden uitgezonden als God toezeggingen heeft gedaan?

Bij de stam Dan gebeurt alles vanuit eigen beredenering. Geloof is nergens te ontdekken. Maar hoe is het met ons? God heeft ook ons een eigen erfdeel gegeven. Wat doen we daarmee? Als we dat niet in bezit nemen, zullen we ons ergens anders op gaan richten. De stam Dan is hier een beeld van Gods volk dat een plaats op aarde zoekt omdat het in bezit nemen van het hemelse erfdeel te veel van hen vraagt.

Als we Gods keus voor ons weigeren, gaan we zelf op zoek, maar dan zijn we niet in Gods weg. We komen uiteindelijk uit bij het huis en de godsdienst van Micha. Het vervolg laat zien dat de godsdienst van Micha naadloos aansluit bij de instelling van de Danieten.

Vraag en antwoord

Als de Danieten bij het huis van Micha komen, valt de Leviet op door zijn manier van praten. Hij hoort hier blijkbaar niet thuis. Om hun nieuwsgierigheid te bevredigen stellen zij hem enkele vragen. Deze vragen hadden de Leviet de ogen kunnen openen voor het verkeerde dat hij heeft gedaan en de valse positie waarin hij zich bevindt.

Op vraag één had het eerlijke antwoord moeten luiden, dat zijn eigen wil hem hier had gebracht. Maar die vraag wordt niet beantwoord. De twee andere vragen worden zonder meer juist beantwoord. Hij oefent het priesterschap uit voor Micha, die hem daarvoor geld geeft en hem ook van andere voordelen laat genieten (Ri 17:10). De Leviet is een door mensen in dienst genomen priester en moet dan ook doen wat Micha van hem verwacht.

Dit verschijnsel kennen wij vandaag de dag ook. In 2 Timotheüs 4 staat dat er een tijd zal zijn dat de mensen “naar hun eigen begeerten voor zichzelf leraars zullen verzamelen, om zich het gehoor te laten strelen” (2Tm 4:3). In die tijd leven wij. Mensen zoeken voor de beoefening van hun godsdienst naar mensen die het mooi en goed kunnen zeggen, als ze het geweten maar buiten schot laten. Ze moeten over de aangename dingen van het leven praten. Ze mogen daarbij de Bijbel wel aanhalen, als ze die maar uitleggen op de manier die zij prettig vinden. Wat gezegd wordt, mag hen niet veroordelen, want dan kiezen ze een andere prediker. De normen en waarden zoals die door God in de Bijbel gegeven zijn, mogen niet te duidelijk naar voren komen.

Hierdoor laat de christenheid vandaag geen ander beeld zien dan de tijd die we in het boek Richteren voor ons hebben. De invoering van een geestelijke klasse in de christenheid is al heel vroeg begonnen. Daarbij is uit het oog verloren dat niet mensen iemand tot een bepaalde dienst kunnen aanstellen, maar dat de Heer Jezus Zelf gaven heeft gegeven aan Zijn ‘lichaam’, dat is de gemeente. We lezen “en Hij heeft sommigen gegeven” (Ef 4:11), en “maar nu heeft God de leden, elk van hen, in het lichaam gesteld zoals Hij heeft gewild” (1Ko 12:18). Daarbij is geen sprake van onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden, zoals dat bij de geestelijkheid van nu wel gebeurt.

De gaven zijn voor de hele gemeente, niet voor een afzonderlijk groepje. Geen groep kan een gave voor zichzelf claimen. Door het eigenmachtige handelen van de mens wordt dit geloochend en aan de kant geschoven. Elke groep heeft zo zijn eigen prominente leiders. Ook wat dit betreft, is er niets nieuws onder de zon. In de gemeente in Korinthe wordt dit kwaad al gevonden. De apostel Paulus pakt deze zaak in zijn eerste brief aan hen al direct in het eerste hoofdstuk aan (1Ko 1:10-13).

Nog eens vraag en antwoord

Kennelijk overtuigd door de antwoorden die de Leviet op hun vragen heeft gegeven, zien de Danieten in hem iemand door wie ze naar de wil van God kunnen vragen. God wordt er wel bij betrokken, maar alleen om te dienen als een soort stempel van goedkeuring op hun handelwijze. Ze vragen de weg aan iemand die zelf van God is afgeweken. Door aan zo’n man de wil van God te vragen verraden de Danieten hun eigen geestelijke toestand. Ze vragen zich niet af, of de positie die de Leviet inneemt ook enig recht van bestaan voor God heeft. Hij geeft zich uit voor een geestelijke, bekleedt die positie bij Micha en dus is hij voor de Danieten acceptabel.

Ze krijgen het antwoord dat ze graag willen horen. Zij vleien hem door hem in zijn positie te erkennen. Hij vleit hen door hun het antwoord te geven dat ze graag willen horen. Hij hoeft over dit antwoord geen seconde na te denken. Er is geen enkele aanwijzing dat hij God werkelijk erbij inschakelt. Hij zegt hun dat ze in vrede kunnen gaan, waarmee hij aangeeft dat ze over hun vijanden zullen zegevieren.

Een voorspoedige tocht

Wat de Leviet heeft voorspeld, komt uit. De Danieten komen aan in een gebied dat aan al hun verlangens van gemakzucht en egoïsme beantwoordt. Het volk dat daar woont, leeft teruggetrokken, maakt zich nergens druk om en heeft met niemand iets te maken. Het is een volk dat wetteloos leeft: “Er was geen machthebber.” Ze zijn aan niemand verantwoording schuldig.

Bij wetteloosheid hoeven we niet noodzakelijk alleen aan allerlei gruweldaden te denken. Wetteloosheid is leven zonder rekening te houden met het gezag dat boven ons gesteld is. Voor ieder mens is dat in elk geval het gezag van God. We kunnen zeggen, dat we in 1 Johannes 3 de definitie van zonde hebben: “De zonde is de wetteloosheid” (1Jh 3:4b).

Het volk dat de Danieten daar hebben ontdekt, is geen volk van, wat wij zouden noemen, grote zondaars. Ze leven netjes en vreedzaam. Toch zijn ze daar niet minder zondaars door. Dat blijkt ook uit het feit dat ze leven “volgens de wijze van de Sidoniërs”. Wat de Sidoniërs voorstellen, hebben we bij de bespreking van Richteren 3 gezien (Ri 3:3). Daar hebben we gezien dat de Sidoniërs mensen zijn die gekenmerkt worden door geldzucht. Ze hebben een onverzadigbare honger naar geld. Op deze wijze leeft het volk dat de Danieten op die plaats aantreffen.

We kunnen hen vergelijken met mensen die hard werken en sober leven, maar dat alleen doen om te potten. Ze tellen, bij wijze van spreken, elke dag hun geld en constateren met genoegen dat het weer iets meer is dan de vorige dag. Het bezit van geld is hun alles. Iets ervan weggeven is de ergste gedachte die bij hen zou kunnen opkomen. Ze leven voor zichzelf en willen met niemand iets te maken hebben; dat zou alleen maar lastig zijn omdat het geld kan kosten. Deze plaats en positie willen de Danieten overnemen. Het gebied lijkt hun wel wat. De ontdekking van dit gebied lijkt een bevestigend antwoord op hun vraag aan God door middel van de Leviet.

Hierin zit voor ons de les dat een antwoord dat wij krijgen en dat naar onze zin is, niet altijd betekent dat we in de weg van de Heer zijn. Belangrijk is in welke gezindheid wij hebben gebeden. Soms laat God toe dat we krijgen waar we om vragen omdat Hij ziet dat we vastbesloten zijn in onze eigen wil. Zoiets veroorzaakt altijd geestelijke schade: “Toen gaf Hij hun wat zij begeerden, maar henzelf deed Hij uitteren” (Ps 106:15).

Het vragen naar de wil van God veronderstelt oprechtheid ten opzichte van Hem en het bewustzijn dat Hij echt weet wat het beste is. Paulus moedigt ons aan: “Laat in alles, door gebed en smeking met dankzegging, uw verlangens bekend worden bij God” (Fp 4:6). Vervolgens zegt hij dan niet dat we ook zullen krijgen waar we om gevraagd hebben, maar: “En de vrede van God, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten bewaren in Christus Jezus” (Fp 4:7). Door alles bij de Heer te brengen en ons aan Hem toe te vertrouwen houden we rust en vrede in ons hart. Van het lijden van geestelijke armoede is dan geen sprake.

Het verslag van de verspieders

De stamgenoten zijn zeer benieuwd naar de bevindingen van de verkenners. Die brengen een enthousiast verslag uit en dringen aan op onmiddellijk handelen. Wat ze hebben gezien, overtreft de stoutste verwachtingen. In hun geestdriftige verhaal is zelfs nog plaats voor God. Ook hier wordt God ‘erbij gehaald’ om het stempel van goedkeuring op hun verslag te zetten.

Niemand vraagt zich af of dit het land is dat God hun heeft toegedacht. Alle omstandigheden maken immers duidelijk dat God dit land in hun hand heeft gegeven. Met dezelfde ogen en instelling heeft Lot vroeger naar de streek van Sodom en Gomorra gekeken. Die zag eruit “als de hof van de HEERE” (Gn 13:10), een juweel van een plek om te wonen. Lot vroeg zich niet af wat de HEERE wilde. Hij volgde met zijn hart wat zijn ogen zagen. Over de rampspoed die dat voor hem en zijn gezin heeft gebracht, lezen we in Genesis 19 (Gn 19:1-38). De Danieten bezitten precies zo’n geest als Lot.

De promotie van Micha’s priester

Aan de oproep van de verkenners wordt gehoor gegeven. Een leger van zeshonderd man gaat op weg om ‘het beloofde land’ in bezit te nemen. Via Kirjath-Jearim komen zij bij het huis van Micha. Dan volgt er een opvallend gedetailleerde en levendige beschrijving van de wijze waarop de Leviet van Micha door de stam Dan wordt ingepalmd.

De vijf mannen van de eerste missie geven leiding aan de zeshonderd. Vijf is het getal van de verantwoordelijkheid. Zoals zij verantwoordelijk zijn voor hun aanbeveling van het nieuwe woongebied van de stam, zo zijn ze het ook voor de manier waarop deze expeditie verloopt. Zij nemen het woord en het initiatief. Klaarblijkelijk hebben ze, voordat ze het betreffende gebied in bezit gaan nemen, het plan opgevat om de Leviet als stampriester te werven. Die heeft hun per slot van rekening een zeer gunstige uitspraak van God laten horen, die nog is uitgekomen ook. Zo’n man kunnen ze in hun stam best gebruiken.

Zij vertellen hun stamgenoten ook van de andere ontdekking die ze hebben gedaan, van de afgodsbeelden in de huizen van Micha. Ze hoeven niet uit te leggen wat ze bedoelen. Hun stamgenoten hebben dezelfde geestelijke instelling als zij.

Als ze bij het huis zijn aangekomen, gaan de vijf mannen eerst het huis binnen, terwijl de anderen bij de poort wachten. De vijf nemen de afgoden weg. Als de priester dit ziet, maakt hij bezwaar. Dat maakt echter op geen enkele manier indruk. Een eigenmachtig priesterschap stelt niets voor. Het dient alleen tot bevrediging van godsdienstige gevoelens. De stam Dan is hier op uit. Daarom wordt de Leviet zonder pardon het zwijgen opgelegd en doen ze hem een aanlokkelijk voorstel.

De stemming van de priester verandert direct als hij hoort wat hem in het vooruitzicht wordt gesteld. Dit voorstel betekent een belangrijke positieverbetering en een grotere kring waarbinnen hij zijn invloed kan laten gelden. Het geheel is zo aantrekkelijk, dat hij niet eens meer nadenkt over de verplichtingen die hij tegenover Micha heeft. Hij pakt zijn spullen en gaat mee. De gedachte om te vragen naar Gods wil komt niet in hem op.

Dit soort dingen is ons niet vreemd. Al wordt het ons misschien niet gevraagd, we zijn allemaal gevoelig voor een promotie in geestelijke dingen. Stellen we ons voor, dat we mogen kiezen uit twee gelegenheden waar we iets mogen vertellen over de Heer Jezus. Bij de ene gelegenheid kunnen we een paar honderd mensen verwachten, terwijl we bij de andere gelegenheid blij mogen zijn als er twintig komen opdagen. Naar welke gelegenheid zouden wij gaan? Het liefst toch naar die plaats waar we honderden mensen iets over de Heer Jezus kunnen vertellen? Het is te wensen dat we er eerst met de Heer over spreken. Dan zal Hij wel duidelijk maken waar we heen moeten gaan.

Het gaat erom, dat we van nature geneigd zijn te kijken naar wat voor ogen is, of niet soms? Laten we maar eerlijk zijn. Wat de Leviet doet, zit ons allemaal in het bloed. Het enige dat ons voor zulke menselijke en vleselijke motieven kan bewaren, is een oprecht vragen naar de wil van God. Laten we ook het gevaar van het financiële aspect niet uit het oog verliezen. De verleiding dat we ons daardoor laten leiden, is minstens zo groot als de omvang van het gehoor. Plaatsen waar ze een geestelijke dienst goed belonen, zijn meer in trek dan die, waar ze niet zo met de geldbuidel rammelen.

Iedereen die een dienst voor de Heer mag doen, moet rekening houden met dergelijke gevaren. Dit kunnen we leren van de onderhandelingen tussen de Danieten en de Leviet. De enige opdrachtgever moet de Heer zijn. Ons enige motief moet zijn Hem te dienen. Al het andere kunnen we aan Hem overlaten.

Micha’s protest

Dan komt Micha tot de ontdekking dat zijn huisgoden en zijn priester zijn verdwenen. Hij trommelt zijn mannen op en zet de achtervolging in. Nadat zij de Danieten hebben ingehaald, volgt het diep trieste getuigenis van Micha. Nu zijn afgod en zijn priester weg zijn, heeft hij niets meer. Hij voelt zich van alle geestelijke steun beroofd. Omdat een eenvoudige rekensom hem leert dat hij het met zijn kleine leger nooit tegen de Danieten kan opnemen, gaat hij als een geslagen hond terug naar huis. Het komt blijkbaar niet in hem op naar de ware God te vragen. Zo groot is het geestelijke verval in het volk Israël.

De Danieten zijn echter niet beter. Zonder een greintje medelijden snauwen ze de arme Micha af, ondanks het feit dat hij een volksgenoot van hen is. Als de ware God niet meer Zijn samenbindende plaats heeft te midden van Zijn volk, is het met de eenheid van dat volk gedaan. Er is dan ook geen respect meer voor elkaar. De volgende hoofdstukken zullen dat overvloedig bewijzen.

Micha is geen man van geloof. Hij steunt op uiterlijke dingen. Het houvast van zijn leven ligt verankerd in wat tastbaar is. Als hem dat wordt afgenomen, is hij stuurloos. Hoeveel christenen zijn er niet onbewust gaan vertrouwen op de zekerheden waarmee ze zichzelf hebben omringd? Voor ons is een afgod iets wat ons losmaakt van God, wat ons onafhankelijk van Hem doet zijn in ons optreden. Wie in het verkeer alleen op zijn rijcapaciteiten vertrouwt en niet op de bewaring van God, heeft die capaciteiten tot een afgod gemaakt. Dát is wat hij bewondert, zonder God erin te betrekken Die hem die capaciteiten heeft gegeven. Wie bij tegenslagen alleen rekent op zijn afgesloten verzekeringen en God buiten die tegenslagen houdt, heeft aan zijn verzekeringen de status van afgod gegeven.

Een man van geloof kan best bepaalde uiterlijke dingen bezitten, maar zijn geloof steunt daar niet op. Bepalend is hoe het met zijn hart is gesteld naar God toe en in die gezindheid bekijkt hij ook allerlei uiterlijke dingen. Dit ontbreekt bij Micha.

Wat Micha hier doet en zegt, herinnert aan wat zijn voorvader Abraham eens deed, maar dan wel in alle opzichten in het grootst mogelijke contrast met Micha. Abraham gaat ook met een klein leger van driehonderdachttien man een groot leger achterna (Gn 14:10-16). Hij doet dat niet om afgoden terug te halen, maar om zijn afgeweken broeder Lot te bevrijden. Hij onderhandelt niet, maar verslaat de verenigde legers van liefst vijf koningen en bevrijdt zijn broeder en neef Lot.

Abraham heet niet voor niets ‘de vader van de gelovigen’. In hem zien we een schitterend voorbeeld van hoe geloof in God werkt. Van hem kunnen we leren hoe het moet en van Micha hoe het niet moet.

De verovering van Laïs

De afgoden en de priester van Micha worden door de Danieten als een soort mascotte meegenomen. Het zal vast en zeker voor succes zorgen bij de opdracht waarvoor ze onderweg zijn. En zo gebeurt het ook. Laïs biedt geen tegenstand. Door hun afgezonderde positie is er ook niemand in de buurt om een eventueel noodsignaal op te vangen en hen te hulp te komen.

God gebruikt de stam Dan om hen te oordelen voor hun egoïstische, geldzuchtige leefwijze. Dat de stam Dan zelf ook te veroordelen is, verhindert niet dat God hen kan gebruiken om anderen te straffen. Meerdere geschiedenissen in dit boek zijn daarvan een bewijs. Alle volken die door God worden gebruikt om Zijn volk te oordelen voor hun ontrouw, zijn volken die zelf geoordeeld moeten worden. Dat is ook gebeurd, of zal nog gebeuren.

De stad die in plaats van Laïs wordt gebouwd, wordt Dan genoemd. Deze stad Dan wordt het spreekwoordelijke noorden van Israël, dat alles omvatte tussen “Dan en Berseba” (Ri 20:1; 1Sm 3:20; 2Sm 3:10).

De Leviet Jonathan, de zoon van Gersom, is een kleinzoon van Mozes (Ex 2:21-22). Er moet hier in Ri 18:30 voor Manasse Mozes worden gelezen. Er is in het Hebreeuws tussen de woorden Manasse en Mozes slechts één letter verschil. Het is schokkend te moeten constateren dat iemand uit zijn nageslacht, en dat al zo spoedig, de afgoderij binnen een stam van Israël op officiële wijze een bestaansrecht geeft. Dit is opnieuw een bewijs dat Godsvrucht en genade geen erfgoederen zijn. Zowel de geschiedenis van Israël als die van de christenheid levert daarvan schrijnende voorbeelden. We zien het ook in gezinnen van trouwe gelovigen.

De geschiedenis van Micha, de Leviet en de stam Dan eindigt met het noemen van de twee godsdienstige systemen die naast elkaar bestaan: de door mensen uitgedachte godsdienst en de plaats waar God in die tijd Zijn huis heeft, Silo. In de ogen van de mensen kunnen die twee misschien wel samengaan, maar in de ogen van God is dat onmogelijk.

Er zal een einde komen aan de dienst in Silo. Dat gebeurt als Hofni en Pinehas, twee goddeloze priesters, de ark als een mascotte meenemen en deze wordt buitgemaakt door de Filistijnen (1Sm 4:4-11). Maar zolang de tabernakel er nog staat, is er voor mensen als de Godvrezende Hanna in Silo een ontmoeting met de HEERE mogelijk (1Sm 1:9-11).

Copyright information for DutKingComments